plaster

US /ˈplæs.tɚ/
UK /ˈplæs.tɚ/
"plaster" picture
1.

pleister, stucwerk

a soft mixture of lime with sand or cement and water for spreading on walls or ceilings as a decorative finish or for warmth and protection

:
•
The old house had crumbling plaster on its walls.
Het oude huis had afbrokkelend pleisterwerk op de muren.
•
They applied a fresh coat of plaster to the ceiling.
Ze brachten een nieuwe laag pleisterwerk aan op het plafond.
:
stuccorendergypsum
2.

pleister, verband

a piece of material that can be stuck to the skin to protect a small wound

:
•
She put a plaster on her cut finger.
Ze deed een pleister op haar gesneden vinger.
•
Do you have a spare plaster?
Heb je een extra pleister?
:
band-aidadhesive bandagedressing
1.

pleisteren, stucen

cover (a wall or ceiling) with plaster

:
•
They hired someone to plaster the new extension.
Ze huurden iemand in om de nieuwe aanbouw te pleisteren.
•
The workers will plaster the walls tomorrow.
De arbeiders zullen de muren morgen pleisteren.
:
renderstucco
2.

pleisteren, verband aanleggen

apply a plaster to (a wound or part of the body)

:
•
He had to plaster his knee after the fall.
Hij moest zijn knie pleisteren na de val.
•
The medic quickly plastered the soldier's arm.
De medicus pleisterde snel de arm van de soldaat.
:
bandagedress
:
plasteredplastererplaster cast