iron
US /aɪrn/
UK /aɪrn/
1.
ijzer
a strong, hard magnetic silvery-grey metal, much used as a material for construction and manufacturing.
:
•
The bridge was built with steel and iron.
De brug werd gebouwd met staal en ijzer.
•
Many ancient tools were made of iron.
Veel oude gereedschappen waren gemaakt van ijzer.
2.
strijkijzer
a handheld appliance with a flat, heated surface, used to smooth clothes and remove wrinkles.
:
•
She used an electric iron to press her shirt.
Ze gebruikte een elektrische strijkijzer om haar overhemd te strijken.
•
Make sure the iron is unplugged after use.
Zorg ervoor dat het strijkijzer na gebruik is uitgeschakeld.
1.
strijken
to smooth (clothes or other textiles) with an iron.
:
•
I need to iron my shirt before the meeting.
Ik moet mijn overhemd strijken voor de vergadering.
•
Can you please iron these trousers for me?
Kun je deze broek voor mij strijken, alsjeblieft?
1.
ijzeren
made of iron.
:
•
The old gate was made of heavy iron bars.
De oude poort was gemaakt van zware ijzeren staven.
•
He wore an iron mask.
Hij droeg een ijzeren masker.